In 2024 verhuurden de Leidse woningcorporaties 1.103 sociale huurwoningen, zo blijkt uit het jaarverslag van Holland Rijnland. Maar hoeveel daarvan werden toegewezen aan statushouders, asielzoekers met een verblijfsstatus, blijft onduidelijk. Het jaaroverzicht vermeldt dit aantal niet, terwijl er in de publieke discussie wel uiteenlopende percentages circuleren: 5% en 30%.
Volgens sociaal geograaf Josse de Voogd zit het verschil in de gekozen rekenwijze. Het lage percentage (5%) ontstaat wanneer je het aantal statushouders afzet tegen het totaal aantal woningtoewijzingen, inclusief doorstroming. Het hoge percentage (30%) verwijst naar het aandeel statushouders dat al geplaatst is én nog wacht op een woning.
Deze verwarring leeft breed in de samenleving en heeft alles te maken met de huidige voorrangsregeling voor statushouders. Er bestaat weinig bezwaar tegen andere voorrangsgroepen, zoals moeders met kinderen die op straat zijn gezet of bewoners van wie het huis is afgebrand, die samen ongeveer 25% van de toewijzingen beslaan.
Tegen de voorrangspositie van statushouders bestaat echter wel oppositie. Die voorrang wordt vaak gerechtvaardigd met het argument dat statushouders beter integreren in de samenleving wanneer zij een eigen woning hebben. De demissionaire regering heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend om de regeling aan te passen, met gelijke behandeling als uitgangspunt.







